Bij de kwaliteitsborging bij bodemintermediairs (kwalibo) is een gebrek aan nationale regie. De overheid is te ver af komen te staan van private zelfregulering. “Er is een ‘hoeder’ nodig van het nu ontheemde stelsel.” Dat concludeert Wim Kuijken in zijn rapportage ‘Kleine korrels, grote discussie’ naar de casus granuliet. Kuijken voerde onafhankelijk onderzoek uit op verzoek van staatssecretaris Stientje van Veldhoven van Infrastructuur en Waterstaat.
Kuijken onderzocht het storten van granuliet onder de benaming ‘grond’ in natuurplas ‘Over de Maas’ bij Alphen. Bij de toepassing van granuliet komt mogelijk de zeer zorgwekkende stof acrylamide vrij. Drinkwaterbedrijf Dunea gaat op basis van deze verdenking nu ook monitoren op acrylamide. Kuijken concludeert dat het diepe plassenbeleid nu te veel gericht is op het economische verdienmodel van verdiepen en verondiepen. Er moet meer aandacht zijn voor ecologie. Verder is er betere en transparante begeleiding nodig.”
Instellen stuurgroep
Het gebrek aan regie denkt Kuijken te kunnen herstellen door per project al voor de vergunningverlening door de provincie een bestuurlijke stuurgroep in te stellen onder leiding van de betrokken provincie of gemeente met alle betrokkenen (publiek en privaat). Kuijken: “Dit met het oog op de begeleiding van het project en een ordelijke uitvoering, in goed contact met de direct betrokkenen in het gebied.”
Gebrekkig besluitvormingsproces
In zijn onderzoek heeft Kuijken ook het interne discussie- en besluitvormingsproces binnen het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gereconstrueerd. Daaruit bleek dat dit proces langdurig was, geen goede aansturing kende en onduidelijkheden liet zien in rollen en verantwoordelijkheden. Ook was er intern een gebrekkige afstemming en communicatie. “Een proces dat, wat mij betreft, geen schoonheidsprijs verdient”, aldus Kuijken.
Belangen producent niet doorslaggevend
Gedurende het besluitvormingsproces waren er ook contacten met de producent Graniet Import Benelux (GIB). Volgens Kuijken waren de belangen van de producent een factor in de besluitvorming, maar ze gaven niet de doorslag. De uiteindelijke beslissing van het ministerie om granuliet als grond te blijven beschouwen in de zin van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) werd bepaald door het feit dat omstandigheden ongewijzigd waren.
Aanpassen proces beoordelingsrichtlijnen
Kuijken heeft ook de gang van zaken rond de relevante beoordelingsrichtlijnen (BRL-en) in kaart gebracht. Dit zijn normdocumenten die onder meer van belang zijn voor het verlenen van productcertificaten aan bodemintermediairs. “Vanaf 2009 is granuliet onder werking van BRL 9321 voor grond gebracht nadat het Implementatieteam een besluit had genomen over granietzand. Vervolgens is er, door de certificerende instelling, een productcertificaat voor granuliet afgegeven. Dat is hun bevoegdheid. Dit gebeurde in het private deel van de kwaliteitsborging bij bodemintermediairs. Gedurende vele jaren was bekend dat er een probleem bestond met het normdocument en dat een aanpassing of een nieuwe beoordelingsrichtlijn nodig was. “Maar er gebeurde binnen het private deel van het stelsel weinig. De toezichthouders zagen geen reden om hierin te interveniëren. De overheid heeft zelf geen mogelijkheid om hierin het initiatief te nemen. Dit behoeft verbetering”, besluit Kuijken.