Internationale bekendheid Nederlandse waterbouw wordt overschat

In Nederland roepen we al snel bij een overstroming dat men ‘ons’ erbij moet halen, maar over de grens denkt men daar vaak anders over. Hoewel wij kundige bedrijven en ingenieurs hebben, spelen Nederlandse bedrijven doorgaans geen dominante rol in grote buitenlandse waterwerken. We vullen als onderaannemer niches in zoals baggeren, zwaar transport en afzinken van tunnels, maar het ontbreekt ons aan exportkampioenen in de aannemerssector. Alleen de twee grote Nederlandse baggeraars doen het internationaal heel goed, al zijn zij inmiddels in baggeromzet kleiner dan de twee grote Belgische baggeraars. En wereldwijd zitten de Chinezen momenteel overal, met een mix van ervaring, lage prijs en financiering. 
Lokale productie
Export van waterbouwkundige expertise is moeilijk door grote concurrentie, te hoge prijzen en de decennialange binnenlandse focus. Ondanks hun vaak ronkende persberichten zijn de grote Nederlandse ingenieursbureaus internationaal slechts middelgrote spelers en worden de buitenlandprojecten vaak in hun lokale vestigingen uitgevoerd. Dat is geen export maar lokale productie. 
Financiering
Naast kennis speelt ook financiering een elementaire rol in de uitvoering van buitenlandse waterbouw projecten. Nederland is al jaren het braafste jongetje uit de Oeso-klas. De faciliteit Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft budgetten vrijgemaakt voor infrastructurele werken in het buitenland, waaronder waterbouw, maar spannende internationaal geroemde projecten zijn daar nog niet uitgerold. 
België doet het effectiever. De Belgische overheid slaagt erin de eigen industrie het voortouw te laten nemen. Er zijn daar grote windparken op zee ingericht, men werkt aan de voorbereidingen voor de bouw van een kunstmatig eiland op zee voor onderhoud en ondersteunende infrastructuur, en de Belgische minister van Noordzee Johan Vande Lanotte heeft plannen voor een eiland voor energieopslag op zee om windenergie verder te ondersteunen. Een dergelijk duurzaam waterbouwkundig visitekaartje opent internationale deuren. 
Bezuiniging
Jan-Peter Balkende had als premier dezelfde waterbouwkundige droom. Zijn tulpeneiland voor de Zuid-Hollandse kust was een belangrijke stap geweest in de Nederlandse energietransitie en zou ons land waterbouwkundig internationaal weer op de kaart zetten. Deze plannen liggen in een Haagse bureaula. En het Topsectorenbeleid helpt hier ook niet. Het is verpakt als innovatie, maar in werkelijkheid een bezuinigingsronde en het blijkt dat het maar moeizaam werkt, stelde de WRR onlangs nog. 
Innovatieve projecten noodzakelijk
Om buitenlandse concurrentie bij te blijven heeft de waterbouwsector grote innovatieve projecten nodig in de eigen markt. Zoals de Amerikaanse ruimtevaart de innovatie op velerlei gebieden heeft gedreven, zoals de Deltawerken de waterbouwinnovatie gedreven hebben. Met de uitvoering van uitdagende werken kan een land kennis en kunde etaleren, en de wereld laten zien wat het ontwikkeld heeft. Maar op Neeltje Jans groeit het mos op het beton en de Tweede Maasvlakte is klaar. 
De ontwikkelingen in de Noordzee voor onder meer de windenergie bieden kansen een etalage voor de Nederlandse waterbouw te maken. Dit vergt grote (overheids)investeringen. De sector heeft onlangs opnieuw een oproep gedaan ten aanzien van steunpunten op zee, maar vooralsnog poldert Den Haag zonder regie verder en gaat innovatiegeld naar subsidieconsultants en de gevestigde orde. De waterbouw verdient een effectiever exportbeleid. 
Arie Mol, directeur van LievenseCSO
Deze bijdrage verscheen eerder in het Financieele Dagblad